
Jurisprudentie
AQ8697
Datum uitspraak2004-08-25
Datum gepubliceerd2004-09-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200404205/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2004-09-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200404205/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 24 juni 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Woerden (hierna: het college) met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) aan verzoeker vrijstelling en bouwvergunning verleend voor een woning met bijgebouw op het perceel [locatie] te Woerden.
Uitspraak
200404205/2.
Datum uitspraak: 25 augustus 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[vezoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 31 maart 2004 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
het college van burgemeester en wethouders van Woerden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Woerden (hierna: het college) met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) aan verzoeker vrijstelling en bouwvergunning verleend voor een woning met bijgebouw op het perceel [locatie] te Woerden.
Bij besluit van 17 november 2003 heeft het college het daartegen onder andere door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 10 februari 2004 heeft het college het besluit van 17 november 2003 op de voet van artikel 6:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht ingetrokken en het tegen het besluit van 24 juni 2003 gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 maart 2004, verzonden op 23 april 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van 24 juni 2003 geschorst.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 19 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 juni 2004.
Bij brief van 30 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 1 juli 2004, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht deze voorlopige voorziening op te heffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 augustus 2004, waar verzoeker in persoon, bijgestaan door mr. J.J. Turenhout, advocaat te Alphen aan den Rijn, en het college, vertegenwoordigd door P.H. Huijbers, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is daar gehoord het college van gedeputeerde staten van Utrecht, vertegenwoordigd door mr. S.C. van den Broek, ambtenaar van de provincie, en [wederpartij] in persoon, bijgestaan door mr. H.P.J.G. Berkers, gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. In hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Daarbij wordt aangetekend dat anders dan verzoeker heeft betoogd geen aanknopingspunten zijn te vinden voor het standpunt dat in het gemeentelijke of provinciale beleid de bouw van een nieuwe burgerwoning op een plaats waar zich voorheen geen bebouwing bevond met behoud van de tot zomerwoning verbouwde schuur en de voormalige bedrijfswoning (de boerderij) als burgerwoning is toegestaan. Ook moet worden betwijfeld of de afmetingen van het bijgebouw in overeenstemming zijn met het ter zake geldende provinciale beleid zoals neergelegd in de Handleiding bestemmingsplannen buitengebied, nog daargelaten de vraag of, gelet op het beoogde gebruik en de grootte, wel sprake is van een bijgebouw.
2.2. Gelet op het vorenstaande en op de betrokken belangen, bestaat geen aanleiding het verzoek in te willigen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Roosmalen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2004
53-412.